Je bent hier: Canon » Verhalen » 1949-1979 Veranderende tijden

1949-1979 Veranderende tijden

 

In navolging van kerk, wetenschap en overheid beschouwden de meeste Nederlanders in de naoorlogse periode homoseksualiteit als een zonde, ziekte of misdaad. Homoseksualiteit werd gezien als een gevaar. Het was in de ogen van velen niet alleen weerzinwekkend, maar ook verleidelijk: wie ermee in aanraking kwam, kon erdoor besmet raken. Vooral kwetsbare jongeren zouden makkelijk slachtoffer worden van gewiekste oudere mannen en vrouwen.

 

Straffen of genezen

Brigadier-rechercheur J. van Kouwen van de Utrechtse politie schreef in 1951 dat de propaganda ‘in woord en geschrift’ door het COC een van de oorzaken was van de groei van het aantal zedendelicten. Een jaar eerder stelde het met de Katholieke Volkspartij verbonden Centrum voor Staatkundige Vorming voor álle homoseksuele contacten strafbaar te stellen. Verschillende psychiaters probeerden homoseksuele mannen te ‘genezen’ door middel van aversietherapie of castratie. Waarschijnlijk werden er tussen 1945 en 1955 enkele tientallen homo- en pedoseksuele mannen ‘vrijwillig’ chirurgisch gecastreerd (verwijdering van de testikels). Het ging meestal om zedendelinquenten die meer dan één keer opgepakt waren, seks met jongens onder de 16 hadden gehad en door de rechtbank ter beschikking van de regering waren gesteld (TBR, wat nu TBS heet).

 

Toneelverbod

In die jaren van repressie probeerde het COC een ander geluid te laten horen. Niet alleen door de  leden als fatsoenlijke, niet op seks beluste burgers te presenteren, maar ook door het publiek en de autoriteiten bij te scholen. Het COC-Utrecht organiseerde bijvoorbeeld voor iedereen toegankelijke lezingen waarin de nieuwste wetenschappelijke inzichten werden verkondigd en toneeluitvoeringen die lieten zien hoe homoseksuele mannen en lesbische vrouwen zich in een vijandige omgeving probeerden staande te houden.

Naast leden werden voor die lezingen en uitvoeringen ook relevante buitenstaanders als artsen, psychiaters, de politie en de pers uitgenodigd. Voor het toneel was de toneelgroep van de Amsterdamse afdeling verantwoordelijk De uitvoering in 1955 van De gevangene – over een vrouw die vergeefs een huwelijk aangaat om zich aan haar homoseksuele gevoelens te ontworstelen – kreeg in het Utrechtsch Nieuwsblad een positieve ontvangst. Een jaar later werd de opvoering van De Schaduw – over een gehuwde kweekschooldirecteur die verliefd wordt op een mannelijke leerling – door burgemeester De Ranitz persoonlijk verboden.

 

Vrijere seksuele moraal

Toen het Utrechtse COC in 1964 in de werfkelder aan de Nieuwegracht zijn nieuwe onderkomen betrok, waren de tijden inmiddels veranderd.  Al in de loop van de jaren 50 spraken verschillende zielzorgers, psychologen en psychiaters zich uit voor een humanere behandeling van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen. Begin jaren zestig kwam die ontwikkeling in een stroomversnelling. Homoseksualiteit werd bespreekbaar in het kielzog van een vrijere seksuele moraal en er werd niet meer alleen óver homo’s, er werd ook steeds meer mét ze gesproken. In literatuur, film, toneel en ballet werd homoseksualiteit een populair thema en ging het steeds vaker over de maatschappelijke onderdrukking ervan.

 

Homo’s en lesbo’s op tv

In 1964, twee weken na de opening van de Utrechtse sociëteit in de werfkelder aan de Nieuwegracht, kwamen er voor het eerst een vrienden- en een vriendinnenstel aan het woord op de Nederlandse televisie in het actualiteitenprogramma Achter het Nieuws. Ze zaten met hun rug naar de kijker in tegenstelling tot landelijk COC-voorzitter Benno Premsela die wél herkenbaar in beeld kwam. Aanleiding voor de tv-uitzending was de oprichting door het COC van de stichting en het tijdschrift Dialoog. Die moesten bijdragen aan een nieuwe koers gericht op contact met en uiteindelijk integratie in de samenleving van burgers die een andere seksuele voorkeur hadden maar toch ‘gewoon hetzelfde’ waren. Het blad kreeg veel media-aandacht en bereikte een hoge losse verkoop.

 

Nieuwe, open koers

Om de openheid te onderstrepen koos het COC in 1964 een nieuwe naam: Nederlandse Vereniging van Homofielen C.O.C. De organisatie streefde ‘volledige zelf-ontplooiing’ van homoseksuelen na en een ‘evenwichtige aanpassing aan de samenleving’. Artikel 248bis moest verdwijnen en de vereniging diende een koninklijke goedkeuring te krijgen (dat was tot 1973 een vereiste voor een rechtspersoonlijkheid). Niet alle leden waren enthousiast over de nieuwe koers. Sommigen hadden genoeg aan een veilige haven en hielden hun gevoelens voor de buitenwereld liever geheim.

 

‘Ongezonde afwijking’

In Utrecht werd de angst voor een averechts effect van grotere zichtbaarheid gevoed door twee voorvallen die in 1965 kort na elkaar plaatsvonden. Allereerst deed de zedenpolitie nog steeds moeite de namen van de Utrechts COC-leden te achterhalen. Door te schermen met (niet bestaande) wetsartikelen en verordeningen zette ze het bestuur onder druk. Zonder resultaat. Tegen een tweede geval van discriminatie bleek nog niets te doen. Toen het COC wilde adverteren in het populaire huis-aan-huisblad Stadsblad kreeg het bestuur te horen dat zoiets onmogelijk was: ‘We zijn zo vrij in homofilie een ongezonde afwijking te zien van acceptabele toestanden. Wij geloven dat het Stadsblad niet het medium mag zijn dat in haar redactie- of advertentiekolommen dergelijke abnormaliteiten legaliseert c.q. stimuleert.’

 

Radicale studenten

Tot halverwege de jaren zestig had het COC bijna een monopolie in de belangenbehartiging van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen. Dat veranderde eind jaren zestig met de komst van studentenwerkgroepen en jongerensociëteiten. In Utrecht openden zes leden van het Homofiel Studenten Dispuut in april 1969 – ook in een werfkelder aan de Nieuwegracht – de ‘sociëteit voor jonge homofielen Pann‘. Tekenend voor de veranderde tijdgeest was dat ambtenaren onderwijs en jeugdzaken van de gemeente, de zedenpolitie en de officier van justitie het initiatief steunden.

De Federatie Studentenwerkgroepen Homoseksualiteit (FSWH) streefde naar ‘integratie door konfrontatie’. Hoogtepunt was de demonstratie op 21 januari 1969 op het Binnenhof tegen 248bis.

Hoewel het landelijke COC geen voorstander was van publieke acties, koos de vereniging toch voor samenwerking. FSWH-leden namen deel aan de COC-studiegroep Nieuw Lila die een maatschappijkritischer koers voorstond. In 1971 nam het COC-congres de nieuwe strategie over inclusief een nieuwe naam: Nederlandse Vereniging tot Integratie van Homoseksualiteit COC. In hetzelfde jaar werd art.248bis geschrapt uit het Nederlandse Wetboek van Strafrecht en konden ook minderjarigen lid worden van het COC.

 

Concurrentie in de horeca

Ook als ontmoetingsplek was het COC, ondanks het bomvolle trefcentrum, zijn monopolie kwijtgeraakt. In de jaren zestig openden in Utrecht de eerste ‘echte’ homobars de deuren zoals Café de Pauw (hoek Pauwstraat / Oudegracht), de Adonis van zanger Don Mercedes (Oudegracht 49), La Vie en Rose, beter bekend als Club 234 (Oudegracht 234) en de JJ-bar (Oudegracht 70). In de jaren zeventig volgden ondere andere de Sobrinobar (Hamburgerstraat 17) en In de Gouwe Gheyt (Oudegracht 196).

Al die namen suggereren een rijk geschakeerde Utrechtse homo-horeca, maar dat is schijn: de meeste kroegen hielden het niet heel lang uit en Utrecht is – door de nabijheid van ‘homowalhalla’ Amsterdam? – nooit rijk gezegend geweest met een veelzijdige homo- en lesbische horeca. Wel nam het aantal gelegenheden toe, zoals de sociëteiten van sommige studentenverenigingen en de nachtkroeg Het Pandje aan de Nobelstraat, waar homo’s en lesbo’s zich zonder veel problemen mengden onder het heteropubliek.

 

Pluriformiteit

In de jaren zeventig traden homo’s en lesbo’s steeds meer naar buiten en streden ze – vaak zij aan zij met andere maatschappijhervormers als de NVSH, Dolle Mina en andere groepen – voor emancipatie van vrouwen, mannen en seksuele minderheden. Radicale groepen als de Rooie Flikkers en de Roze Driehoek wezen de integratiestrategie van het COC af en benadrukten juist het anders zijn. Ze kozen voor de provocatie, de nichterigheid en seksuele vrijheid. Aan vrouwenkant was het Paarse September dat als radicaal-feministische actiegroep de heteronorm ter discussie stelde.

Veel politieke partijen, vakbonden en andere organisaties kenden eigen homogroepen en het aantal COC-afdelingen groeide onstuimig. Ondanks alle ideologische tegenstellingen werkten al die groepen samen in het Roze Front dat vanaf 1977 de jaarlijkse demonstratie op Roze Zaterdag organiseert.

 

Dansacties

Anders dan in studentensteden als Amsterdam en Nijmegen ontstond er in Utrecht geen radicale flikkergroep, terwijl radicale potten actief waren in de Heksenketel / Heksenkelder en andere (lesbisch-)feministische groepen. Er waren binnen het COC wel mannen en vrouwen die de geuzennamen ‘flikker’ en ‘pot’ overnamen en (soms) een roze driehoek of buttons droegen met teksten als ‘flikker mee of flikker op’ en ‘het is fijn om een pot te zijn’.

Binnen het COC konden de meningen tussen de radicalere ‘actievoerders’ en de ‘recreatieleden’ die zich vaak nog ‘homofiel’ noemden stevig botsen. De laatsten zagen bijvoorbeeld niets in de dansacties in populaire Utrechtse hetero-discotheken als Hordijk aan de Mariaplaats. De actievoerders gingen daar als gemengd stel naar binnen om eenmaal op de dansvloer verder te gaan als mannen- en vrouwenkoppels. Niet tot genoegen van het eerst verbaasde en vervolgens verontwaardigde personeel: ‘Om half elf was de groep op drie na Hor(ror)dijk binnengedrongen. […] Petra, Rike, Ardy en Hanneke betraden de dansvloer en dansten al gauw close. De bullebakachtige uitsmijter uitte zijn eerste dreigement. “Van de dansvloer af of eruit”, schreeuwde hij met rood aangelopen hoofd. De dames trokken tijdelijk terug en Raymond, Herman, Jan en Gerard betraden het strijdperk. Hun dansje duurde maar kort. De nu oververhitte uitsmijter pakte Hanneke en Petra bij de “lurven” en sleurde ze naar buiten.’

 

In 1952 verbiedt de politie COC-leden met elkaar te dansen in hun eigen besloten club. In 1976 gaan COC-leden met elkaar dansen in populaire heterodisco’s, maar zijn daar niet welkom Er was echt wel wat veranderd, maar nog lang niet genoeg.

 

Maurice van Lieshout

 

Literatuur

 

Maurice van Lieshout, ‘ “Een wat ethische, bezorgde toon.” Het tijdschrift Dialoog 1965-1967’, in: Gert Hekma e.a., Goed Verkeerd. Een geschiedenis van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen in Nederland (Amsterdam 1989) 165-178.

Maurice van Lieshout, ‘Cultuur, ontspanning en confrontatie. De eerste dertig jaar van het Utrechtse COC, 1950-1979’, Tijdschrift Oud-Utrecht 92 (2019) 3, 106-112.

Judith Schuyf, Een stilzwijgende samenzwering. Lesbische vrouwen in Nederland, 1920-1970 (Amsterdam 1994).

Mariska van der Steege en Wanda Zoet (samenstelling en redactie), Durfteleven. Zestig jaar geschiedenis van het COC Utrecht (Utrecht 2010).

Hans Warmerdam en Pieter Koenders, Cultuur en ontspanning. Het COC 1946 – 1966 (Utrecht 1987).

Heleen Weijkamp, ‘De ‘coming-out’ van een stad. De ontwikkeling van het homoseksuele uitgaansleven in Utrecht van 1930 tot heden. Doctoraalscriptie Geschiedenis UU (Utrecht 1994).

Harry van Zelst, ‘We leven nog’, SEKU (afdelingsblad COC Utrecht) juli 1976, 16.

Illustraties

 

 

Aankondiging lezing door de progressieve seksuoloog, psychiater en vooraanstaand NVSH-lid Herman Musaph, Utrechtsch Nieuwsblad 1 november 1958.

 Recensie van uitvoering van het toneelstuk De Gevangene in het UN van 17 januari 1955.

Bar en (te bereiken via het trapje) piepkleine dansvloer in het COC-trefcentrum aan de Nieuwegracht, kort voor de sluiting in 1979. (foto uit Van der Steege en Zoet, Durfteleven)

 Eerste nummer van het tijdschrift Dialoog, januari 1965. (particuliere collectie)

Omslag Seku, het Utrechtse COC-blad, maart 1978. (particuliere collectie)

Sobrinobar in 1986, een jaar voor de sluiting. (foto Het Utrechts Archief, collectie beeldmateriaal)

 

 

Laatste update van dit verhaal: 09.12.2022